Openingswoord Werktuigendagen - Oudenaarde

24/09/2011
Mevrouw de Minister,
Meneer de voorzitter van Boerenbond,
Dames en heren collega’s politici,
Beste mensen van de VLM en ADLO,
Beste inrichters van deze zonovergoten Werktuigendagen,
Beste genodigden,
 
Fast shipping and quality guarantee. Ordering AAA quality UK replica rolex watches online is a wisdom choice.

Quality replica watches online store: AAA EU top breitling fake watches are all available.
 
Ik ben vereerd hier het woord te mogen nemen op de in Vlaanderen gerenommeerde Werktuigendagen in Oudenaarde als voorzitter van de vzw CVBB (Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting).
Dat MAP 4 voor de landbouwsector een moeilijk te verteren pil is, bleek bij de bekendmaking. Het is de zoveelste episode in een verhaal dat begon in 1991 en waarin de landbouwsector al enorm veel inspanningen geleverd heeft. Het is nog steeds niet duidelijk waar het verhaal eindigt. De landbouwsector en de verschillende bevoegde ministers doen hun best, maar het is absoluut geen eenvoudig verhaal.
 
Als je de meetresultaten bekijkt en de evoluties over de laatste jaren, kan je zeker spreken van een verbetering, maar blijkbaar nog niet genoeg.
 
Naast de aandacht voor het milieu en in het bijzonder de waterkwaliteit, mogen de leefbaarheid van de Vlaamse land- en tuinbouwbedrijven niet uit het oog verloren worden. Een echte duurzame oplossing bestaat hierin dat enerzijds op het vlak van de waterkwaliteit goede resultaten geboekt worden, maar evenzeer dat boeren en tuinders op een toekomstgerichte manier hun bedrijf verder kunnen uitbouwen.
De impact van MAP 4 reikt overigens veel verder dan de landbouwsector zelf. De sector is belangrijke afnemer van goederen en diensten en leverancier van grondstoffen voor heel wat schakels in ons Vlaams economisch weefsel. In West-Vlaanderen hebben we het dan over het agrocomplex. Het feit dat de agrohandel goed is voor ongeveer 1/4de van het positieve resultaat van de Belgische handelsbalans, spreekt boekdelen.
 
Het is geen gemakkelijke opdracht voor een landbouwer om zijn zo diverse teelten op dergelijke wijze te telen dat het nitraat- en fosfaatresidu in de bodem binnen de normen blijft. Dat hangt immers van een aantal factoren af die de teler niet zelf in de hand heeft : neerslag, temperatuur, variatie samenstelling bodem per perceel, enz ... Een zelfde hoeveelheid meststoffenhoudende stof zal andere resultaten geven naargelang die parameters, die de landbouwer niet of niet volledig zelf kan beheersen of kennen, verschillen.
 
Daarnaast is de individuele behoefte aan stikstof en fosfaat per plantensoort en naargelang het seizoen en/of groeistadium verschillend. Dit betekent dat van de teler eigenlijk enorm veel vakkennis vereist wordt enerzijds, maar anderzijds dan nog geen goed resultaat gegarandeerd is, noch wat de teelt betreft, noch wat de residu’s betreft.
Of m.a.w. : een hoge dosis kennis, kunde en inzet leveren niet noodzakelijk een goed resultaat. Ze zijn wel absoluut onontbeerlijk en cruciaal om tot goede resultaten te komen en men mag die zaken ook verwachten van de sector.
 
In de toekomst zal het daarom belangrijk zijn om het systeem van referentiepercelen in te voeren, waarbij nagegaan wordt wat precies de invloed is van die parameters op de nitraatresidu’s in een referentieperceel en/of een gelijkaardig perceel bij een landbouwer daarop onaanvaardbare afwijkingen vertoont.
 
Het is zeker dat een teler veel kan doen om de tweeledige doelstelling te bereiken, nl. een aanvaardbaar nutriëntenresidu in de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater enerzijds en een goede teelt anderzijds.
 
In uitvoering van het actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn 2011 – 2014 krijgen de praktijkcentra voor het eerst expliciet een uitdrukkelijke opdracht met daaraan verbonden ook de terbeschikkingstelling van middelen, 2,5 mio euro per jaar, en dit recurrent gedurende vier jaar. Het CVBB is het juridisch vehikel waarmee die middelen volgens objectieve criteria over de praktijkcentra moet verdeeld worden en waar ook de coördinatie van de aanpak zal gebeuren. In het CVBB zal slechts één personeelslid werken, maar dan wel een hele goeie, met veel kennis van de sector en de uitdaging die MAP 4 met zich meebrengt. De rest van het werk ligt bij de praktijkcentra.
 
In het verleden hebben de praktijkcentra al heel wat geïnvesteerd in onderzoek en voorlichting over duurzame bemesting. Met deze bijkomende middelen kan een versnelling hoger geschakeld worden. Wat noodzakelijk is om de doelstellingen te halen.
 
De keuze van de Vlaamse overheid om de rol van de praktijkcentra te versterken is een terechte keuze. Ze staan heel dicht bij de sector en zijn zeer vertrouwd met de verschillende regio’s waarin ze werken en kunnen steunen op een rijke en sterke traditie.
 
De opdracht is tweeledig gefocust op enerzijds de teeltbegeleiding van de land- en tuinbouwer en anderszijds het gebiedsgericht werken naar betere MAP-meetpunten.
 
Ten eerste is er de opdracht om de Vlaamse landbouwers te begeleiden en voor te lichten op het vlak van duurzame bemesting om zo de doelstellingen te behalen opgenomen in het mestactieplan 2011 – 2014. Daarbij komt de verplichte begeleiding van bedrijven die een markant hoger dan toegelaten nitraatresidu hebben.
Die verplichte begeleiding betekent echter niet dat de praktijkcentra een controletaak hebben en ze zijn ook geen uitvoerders van door de VLM opgelegde taken. Ze krijgen hun opdracht van de bevoegde minister.
Zij kunnen de taak van begeleiding en voorlichting in alle onafhankelijkheid en vrijheid uitoefenen. Dit wil zeggen, uiteraard vertrekkend van wat wettelijk mogelijk is, de landbouwer in zijn teelten bijstaan om een goede teelt te hebben enerzijds en anderzijds onder de wettelijk toegelaten nitraatresidu-normen te blijven.
 
Ten tweede wordt aan de praktijkcentra gevraagd om, in het kader van een meer groepsgerichte en gebiedsgericht aanpak, de waterkwaliteitsgroepen bij te staan.
Er zijn in het verleden heel wat discussies geweest over het MAP-meetnet.
Het bestaat en het is de bedoeling om het aantal MAP-meetpunten waar overschrijdingen voorkomen naar beneden te brengen.
We moeten van ongeveer 30% overschrijding naar 16% overschrijding in 2014.
Ook voor het grondwater moet de gewogen gemiddelde nitraatconcentratie met 10% omlaag tegen 2014.
Dit moet, als we in 2014 willen beletten dat de Europese overheid nog verdergaande maatregelen oplegt. De methodes voor controles daarop zijn gekend en beproefd.
 
Het is overigens verkeerd om Europa hier met de zwartepiet op te zadelen. Het is normaal dat Europa een beleid wil voeren. Al zal het misschien wel nuttig zijn om in de toekomst de discussie aan te gaan over op welk niveau van hydrologische afbakingen de 50 mg-norm moet gehaald worden. Moet dit in elke zijwaterloop of mag dit op een groter gebied bekeken worden. Ik vraag mij af hoe grotere lidstaten dat bekijken van wie beperkte deelgebieden zo groot zijn als gans Vlaanderen.
 
De waterkwaliteitsgroepen zullen zich richten op het voedingsgebied van een MAP-meetpunt (binnen de VHA-zone) en uiteraard zal daar in de eerste plaats gekeken worden naar de rode MAP-meetpunten. Waar geen problemen zijn, moet op dat vlak wellicht een meer latente groep aanwezig zijn die informatie krijgt.
 
De werking in zo’n waterkwaliteitsgroep moet het gebied in kaart brengen, een analyse maken van de teelten en activiteiten in het gebied en een stand van zaken geven aan de betrokken actoren. De land- en tuinbouwers, de loonwerkers, de mestverwerkers, de landbouwraden, de landbouworganisaties, de gemeenten, de provinciale diensten integraal waterbeleid zullen daarbij betrokken worden en hebben een belangrijke rol, wil men slagen binnen een waterkwaliteitsgroep.
 
De VLM, de VMM en ADLO zullen daarbij in eerste instantie gegevens kunnen aanbrengen vanuit hun respectievelijke databanken en analyses en wellicht ook tussentijds mee discussiëren over de analyse van die gegevens.
 
Als je de mensen samenbrengt, dan zal uiteraard discussie ontstaan over de oorsprong van zo’n rood MAP-meetpunt. Het is dan belangrijk om de beweringen over de oorzaken te kunnen nagaan en te bevestigen of ontkrachten om dan aan de slag te gaan met wat werkelijk overblijft als potentiële oorzaak. Daar zullen soms ook oorzaken buiten de landbouw bij betrokken zijn, maar we mogen die discussies niet uit de weg gaan.
 
Hier kan het provinciaal verspreide netwerk van praktijkcentra maximaal zijn taak opnemen als kenner van de teelten in het gebied.
 
Misschien zullen soms ook oplossingen gezocht moeten worden die de individuele percelen overschrijden. Bijvoorbeeld kan overwogen worden om in bepaalde gebieden een denitrificatiebekken te maken.
 
Er zullen zeker discussies ontstaan in de waterkwaliteitsgroepen en het zal soms delicaat zijn omdat het gaat over hoe elke individuele actor in een bepaald gebied zijn bedrijfsvoering doet. Maar we kunnen er niet onderuit dat het gemeenschappelijk belang van alle actoren is dat die meetpunten onder controle moeten zijn en dat niemand zich daaraan kan en mag onttrekken. Ik ben er van overtuigd dat dit, vooral wanneer dit heel concreet in een afgebakend gebied met de verschillende partners gebeurt, succesvol kan zijn.
 
Over beide taken van de praktijkcentra heb ik deze week, als voorzitter van het CVBB, een overleg gehad met de VLM. Dit overleg is het eerste van wellicht nog meerdere overleggen in de toekomst. Zowel ikzelf als de secretaris van CVBB zijn met een goed gevoel buiten gegaan. De samenwerking met de VLM is goed en elk beseft dat zijn taak duidelijk verschilt van de andere.
Wat de teeltbegeleiding betreft moeten de praktijkcentra de landbouwers begeleiden. De VLM zal de resultaten beoordelen. Uiteraard zal een dialoog ontstaan over de wijze van beoordelen en de oorzaken van goede of slechte resultaten, maar de rollen zijn verschillend. Bij de waterkwaliteitsgroepen zal de rol van de VLM vooral een rol zijn van verstrekker van ongelooflijk interessante informatie op niveau van dat gebied over teelten, bemesting, analyses, enz …
 
Ik weet dat zowel de praktijkcentra als de VLM er zullen voor gaan, in het belang van een duurzame landbouw; dit wil zeggen een leefbare en milieuvriendelijke landbouw.
Dialoog, kennis, kunde en inzet zijn de belangrijkste factoren om te slagen.
De toekomst zal uitwijzen of wij er samen met de vele partners in slagen deze kaap te nemen.
 
 
Bart Naeyaert
Voorzitter CVBB